Binnenkort meer informatie…
Na de Armeense opstanden in de provincie Van en de erop volgende val van de stad en de provincie, lag een herhaling in de andere provincies op de loer. Om te voorkomen dat centraal Anatolië en rest van het Ottomaanse staat open zou liggen voor de Russische opmars, was het cruciaal voor de Ottomaanse leger om in het oosten stand te houden. Een instorting van de Ottomaanse defensie in het oosten zou hoe dan ook desastreus zijn geweest voor de Turken. Dit zou het instorten van het westelijke front in Gallipoli betekenen en een einde betekenen voor het Ottomaanse Rijk.
De cruciale toegangswegen van de Ottomaanse leger in het oostelijk Anatolië liepen door gebieden waar veel Armenen woonden. Juist daar richtte de omvangrijke Armeense guerilla zich op. Hun doel was om communicatie- en bevoorradingslijnen te vernietigen om zo het Ottomaanse leger te verzwakken, zodat de Russische opmars door Oost-Anatolië gemakkelijker kon verlopen. Zonder bevoorrading is elk legermacht na korte tijd vleugellam. Door bruggen en wegen te saboteren werden de Ottomaanse legers gedwongen eerst te repareren of omwegen te nemen, waardoor ze te laat kwamen en de strijd allang door de Russen was beslist. Door communicatielijnen te saboteren, konden Ottomaanse generaals niet met hun legers op het strijdtoneel communiceren en van inlichtingen voorzien.
Het Ottomaanse leger stuurde troepen naar Erzurum via Sivas en Erzincan. Hoewel Armenen in die regio slechts 10% van de bevolking uitmaken, ontketenen rebellen er toch opstanden. Wegen en bergpassen werden geblokkeerd en bruggen gesaboteerd. Volgens Ottomaanse schattingen opereerden er 30.000 Armeense rebellen. De Turken vochten in het oosten dus niet alleen tegen de Russische invasielegers, maar ook intern tegen Armeense rebellen. Manschappen die tegen de Russen aan de front ingezet hadden kunnen worden.